VROUW, GE HEBT EEN GROOT GELOOF (Mt. 15,28)
Op het eerste gehoor zal menigeen de wenkbrauwen fronsen bij het horen van dit evangelie. Jezus komt zo anders uit de hoek dan wij van Hem gewend zijn. Er kwam een niet-joodse vrouw uit Kanaän naar Hem toe. Ze vraagt om genezing. Niet eens voor zichzelf, maar voor haar dochter. Jezus wijst haar bruut af. Hij is er als genezer alleen voor de zieken van Israël, voor de verlorenen van het eigen volk. Hij maakt dit duidelijk met een onsmakelijke vergelijking: wat voor de kinderen bestemd is, moet je niet aan de honden geven.
De vrouw merkt op dat ze wel een hond wil zijn die de kruimels oplikt. En dan gaat Jezus door de knieën en geneest haar dochter. Terwijl wij zouden zeggen: “Daar lusten de honden geen brood van”, zegt de vrouw: “Geef mij die kruimels maar!” Als het om de genezing van haar dochter gaat wil ze zelfs een vernedering op de koop toenemen. Een evangelie dat je twee keer moet lezen om te weten wat hier gebeurt.
Jezus trekt zich terug naar de streek van Tyrus en Sidon (het huidige Libanon). Niet zomaar. Hij trekt zich terug omdat de Joden Hem niet aannemen. Hij die niet welkom is in het heilige land, trekt zich terug in heidens gebied. Tyrus en Sidon: de noorderburen van Israël die Gods Volk altijd honds behandeld hebben. Het zijn de steden die lachen als het Israël niet goed gaat. Zij hebben Jeruzalem geplunderd en Israël leeggeroofd toen het vroeger in ballingschap moest.
Eigenlijk is het te verwachten dat Jezus daar geen wonderen verricht. Jezus’eerste reactie is dan ook volkomen begrijpelijk voor zijn leerlingen: “Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is, aan de honden te geven”. “De honden” de andersdenkenden, hoe ver staan ze niet af van het geloof? In dit evangelie worden de eersten laatsten en de laatsten eersten. Israël heeft de eerste rechten maar wil niet luisteren. En andersdenkenden geven zich gewonnen aan het geloof in Jezus en zijn evangelie.
Verrassend in dit evangelie is de ommekeer in het denken van Jezus. Hier worden grenzen verlegd. Hier worden grenzen doorbroken. Er zijn zelfs geen grenzen meer. De vrouw ontkent niet de schuld van haar volk. Ze neemt die zelfs op zich door het woord “hond” over te nemen. “Inderdaad Jezus, wij hebben jullie honds behandeld, maar zie mijn geloof in U”. “Heer” noemt ze Hem. Ze erkent Hem dus in Zijn waardigheid.
En Jezus geeft zich dan gewonnen omwille van haar geloof. Hij laat het standpunt van “Eigen volk eerst” los. Zijn boodschap is bestemd voor alle mensen. Er is geen grens meer: jood of heiden: beiden zijn geroepen om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Uit de levenshouding van Jezus kunnen wij veel leren. Jezus weet wie Hij is en waarvoor Hij gekomen is. Hij kent Zijn zending en weet van de eerste rechten die Israël heeft. Maar tegelijkertijd is Hij iemand die open staat voor wie geen rechten kunnen claimen.
Hij is niet dermate bezig met zijn idealen dat Hij voorbij leeft aan wat langs de kant van de weg aan Hem gevraagd wordt. Zijn liefde sluit allen in. Elke mens is het waard geholpen te worden, of het nu een volksgenoot betreft of een vreemdeling. Alle mensen zijn tenslotte Gods kinderen.Wij kunnen veel van Jezus leren. Onze eigen schema’s, de grenzen die wij trekken, het moet een uitdaging voor ons zijn om die met Jezus te doorbreken. Dan kunnen wij ons openen voor wie op het eerste gezicht niets met ons te maken willen te hebben.

(Eugène Dassen)