MEESTER, WAT IS HET VOORNAAMSTE
GEBOD IN DE WET? (Mt. 22,36)

Wij zijn bevoorrechte mensen. We leven in vrede, we sterven niet van de honger, we kunnen kennis opdoen, we kunnen ons sportief en cultureel ontspannen en ontplooien. We leven in een periode van ongekende technologische vooruitgang en economische welvaart. Toch beseffen we allemaal hoe broos dit is. Dagelijks bereiken ons beelden en verhalen van mensen die het niet zo goed getroffen hebben. Niet iedereen op deze aardbol deelt in welvaart en vooruitgang. Niet iedereen deelt in vrede en voorspoed.

Ook dicht bij huis is het niet louter goud dat blinkt. Veel mensen leven in stille armoede en zien met een bang hart de winter naderen. Veel mensen in ons dichtbevolkte land leven in grote eenzaamheid. Veel mensen in onze samenleving lijden aan het leven. Omdat die dierbare ons ontvallen is. Of door ziekte, door verslaving of schuld, maar ook door verstoorde relaties op het werk, in de familie of in de kennissenkring. Cynisme en wanhoop zijn het gevolg, ze verlammen ons samen leven.

Hoe zit het dan met de kwaliteit van onze vooruitgang? Is die wel of niet zaligmakend? Waarop moeten we onze vooruitgang eigenlijk baseren? Is dat ons geloof in de wetenschap? Of misschien het geloof in de economie? Of wellicht ons geloof in macht? Politieke macht of de macht van wapens en terreur? Wat is in hemelsnaam de laatste grond waarop we onze samenleving moeten bouwen? Deze ultieme testvraag mag Jezus vandaag beantwoorden.

En het antwoord van Jezus is verrassend en vanzelfsprekend tegelijkertijd. De laatste grond waarop we onze samenleving moeten bouwen is de liefde. “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.” Jezus is veeleisend als hij de twee geboden aanhaalt waaraan de Wet en de Profeten hangen. Maar wie is nog in staat om lief te hebben?

Overschat Jezus ons? Vraagt hij meer van ons dan we aankunnen? Wij leggen vaak het accent op één van de twee geboden. We doen vrijwilligerswerk maar vergeten te bidden. Of we zien ons bidden als een alibi om niks te hoeven doen. Bij Jezus is er geen sprake van “of-of ”. Bij Hem is er enkel en alleen “én-én”. Verticaal en horizontaal leven, als het ware in een kruisvorm, in liefde voor God en in liefde voor mensen. Die lijnen zijn als het waren de klapdeuren waar doorheen je de hemel mag betreden.

Jezus haalt eerst God aan. Veel mensen om ons heen, hebben aan Hem geen boodschap meer. God lijkt niet meer van tel. En als Hij ter sprake komt, dan wordt Hij opzij geschoven. Toch blijft dat niet zonder gevolgen. Natuurlijk brengt dat een malaise in de geloofsgemeenschap met zich mee met de leegloop van de kerken. Maar wanneer we God opzij schuiven, dan schuiven we ook het leven opzij.

Want liefde is meer dan vlinders in de buik en elkaar graag en veel zien. Liefde is meer dan een gevoel. Liefde is bovenal een positief aankijken tegen het leven. Liefde is beminnen, ook als het tegenzit en als het leven pijn doet. Liefde is het leven liefhebben. Dat van jezelf maar ook van anderen. En als dat moeilijk is dan mag je een aansporing vinden in en bij God. De woorden van Jezus sporen ons aan om goed te doen en niet om te zien.

We mogen de mensen liefhebben die op onze weg komen en tegelijk God een plaats geven in ons leven. Niemand is er te veel. Ook de ernstig zieke verdient zorg en aandacht. Ook dat nieuwe leven dat nog geen stem heeft. Overweeg de woorden van Jezus en beschouw de rest als betrekkelijk of bijkomstig. Dan zijn we in staat om bij te dragen aan het geluk van anderen. Ook voor hen die nu buiten de boot vallen. Dan zal onze vooruitgang oftewel welvaart menselijk zijn. Dan zullen we leven in overvloed hebben.

(Eugène Dassen)