KOMT, VOLGT MIJ,
IK ZAL MAKEN DAT GIJ
VISSERS VAN MENSEN WORDT (Mc. 1,17)

Hoeveel mensen lezen dagelijks de personeelsadvertenties om werk te vinden? Ze kijken na of ze voldoen aan de eisen, of ze de juiste diploma’s beschikken. Ze kijken uit naar een kruiwagen of politieke vriend. En ze hopen en hopen. Maar er zijn er zoveel die zoeken, en dat probleem kwelt ook de mensen. Om Christen te worden hoeven we ons daarover geen zorgen te maken. Door het doopsel en het vormsel zijn we al aangeworven om in Jezus’ dienst te staan. Hij heeft een taak voor ons en van werkloosheid is geen sprake.

Jezus wierf zijn eerste leerlingen niet aan via een advertentie of een reclamespotje. Hij voorspelde hen zelfs geen glansrijke carrière. Wat hij hen zegt is; jullie zullen andere mensen opvissen en het beste van jullie krachten geven. Zodat zij het goed hebben. Simon en Andreas, Jacobus en Johannes worden geroepen om mensenvissers te worden. Door met totale inzet het goede nieuws te verkondigen. Namelijk dat in de persoon van Jezus zichtbaar wordt dat God met ons is en dat onze Vader in de hemel vol tederheid is.

Dat klinkt misschien mooier dan het is. Je kunt dit goede nieuws wel verkondigen, maar wie luistert er nog naar? De kerken zitten niet meer vol en daarbuiten lijkt het alsof we God doodzwijgen. Als Christenen zien we veel om ons heen veel dat niet strookt met onze visie op goed en kwaad, op zin en onzin. Moeten we dan maar wegkruipen en zwijgen? Of foeteren en de bozen hun ondergang toewensen?

Nee. God wenst niet de dood en de ondergang van mensen. Mensen zijn Hem altijd lief! Mensen zijn van Hem, zelfs mét al hun kwaad! Zijn wil is dat alle mensen deel krijgen aan zijn gelukzalig leven. Daarom de oproep aan iedere gedoopte om mensenvisser te worden in Jezus’ naam. Maar wij die zoveel hebben in het welvarende Westen, wij kunnen zo moeilijk alles. Laat staan onszelf achter laten om Jezus te volgen in Zijn zorg voor de mensen. En toch zegt Jezus steeds opnieuw: “Komt volgt Mij.”

Jezus roept ons vandaag ook bij onze naam om zorg te dragen voor mensen, dichtbij en veraf. Om goed te doen en niet om te zien. Om God door onze zorg geloofwaardig te maken. Ook dicht bij huis dreigen mensen te verdrinken in materiële zekerheden, maar evenzeer in onzekerheden. In eenzaamheid en zinloosheid. Het is aan ons om hen vaste grond onder de voeten te geven. Wij zijn de handen en voeten van God in onze samenleving.

Mensen vissen in Jezus’ naam wil zeggen; mensen uit de nood op het droge halen. Mensen binnen brengen in het net van geborgenheid en eenheid. Net als Simon, Andreas, Jacobus en Johannes zijn wij geroepen om ons niet af te keren van deze tijd en van deze wereld. Hier en nu met God leven, in verbondenheid met Zijn Kerk en daaruit inspiratie putten. Niet “de pijp aan Maarten geven”. Maar met mensen in gesprek gaan en te getuigen van de vreugde die in ons leeft met woorden en daden.

Onder andere door oog en oor te hebben voor de zwakken. Dat kan op zoveel verschillende plekken in ons dagelijks leven, in ziekenhuizen en instellingen, in gevangenissen en buurtwerk, in mantelzorg en verenigingsleven, op scholen en in de politiek. Op je werkplek en bij het vrijwilligerswerk. Laten we onze integriteit, onze roeping, en onze godsverbondenheid koesteren. Doe goed en ziet niet om. Zo werken mee aan Gods droom. De rest is aan God, Hij wil ons redden. Sterker nog: Hij is onze redding.

(Eugène Dassen)